KAATSHEUVEL – Het gerechtshof Den Haag heeft vandaag de verdachte van de moord op zijn vriendin in Kaatsheuvel vrijgesproken. De zaak was door de Hoge Raad verwezen naar het Haagse hof. Het hof acht wat aan de verdachte ten laste gelegd is niet wettig en overtuigend bewezen.
In deze zaak wordt Wim S. verdacht van de moord op zijn vriendin in 2010 te Kaatsheuvel. Hij heeft in 2014 de moord bekend tegenover undercoveragenten. Daarbij maakte de politie gebruik van de zogenaamde mr. Big methode. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft in 2018 de moord bewezen verklaard en de verdachte tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft de bekentenis voor het bewijs gebruikt. De Hoge Raad heeft deze beslissing in 2019 vernietigd. Volgens de Hoge Raad had het hof onvoldoende aandacht besteed aan de vraag of de verklaringsvrijheid van de verdachte was geschonden. Dat aspect is van belang, omdat undercoveragenten bij de mr. Big methode (psychische) druk op een verdachte leggen om een bekentenis af te leggen. Het gerechtshof Den Haag heeft de zaak opnieuw behandeld en gaat in zijn uitspraak nader in op de verklaringsvrijheid en de mr. Big methode. Daarnaast bespreekt het hof of er overig voldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het Haagse hof heeft vandaag geoordeeld dat de undercoveragenten onvoldoende nauwkeurig hebben beschreven welke mondelinge communicatie met de verdachte heeft plaatsgevonden. Een en ander heeft tot gevolg dat het voor het hof niet goed mogelijk is om op basis van de door hen opgemaakte processen-verbaal te beoordelen in hoeverre (psychische) druk op de verdachte is uitgeoefend en in welke mate de verdachte is misleid. Daarmee kan evenmin worden beoordeeld of de verklaringsvrijheid van de verdachte bij het afleggen van zijn bekentenis is aangetast. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van de bevindingen van rechtspsycholoog Rassin. Hij heeft in opdracht van het hof onderzoek gedaan naar het risico op het afleggen van een valse bekentenis in deze zaak. Hij is nader ingegaan op de positie waarin de verdachte zich tijdens het undercovertraject bevond. De verdachte was een goede baan in het vooruitzicht gesteld. Ook zouden de undercoveragenten een ander kunnen laten opdraaien voor de moord als de verdachte bekende. Rassin heeft geconcludeerd dat de positie waarin de verdachte verkeerde een substantieel risico vormt op het afleggen van een valse bekentenis. Het hof acht het op grond van de bevindingen van Rassin aannemelijk dat de verdachte zijn verklaring niet in vrijheid heeft kunnen afleggen. Op grond van dit alles concludeert het hof dat de bekennende verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Voor het overige heeft het hof acht geslagen op de bevindingen van (nader) onderzoek naar DNA-sporen en andere sporen op de plaats delict, zoals vingerafdrukken en schoensporen en deze bevindingen afgezet tegen twee elkaar uitsluitende scenario’s, te weten I) de verdachte is de schuldige en II) één of meer onbekende derden zijn schuldig aan de dood van het slachtoffer. Het hof is tot het oordeel gekomen dat bij weging van beide scenario’s de bevindingen, die belastend zijn voor de verdachte, niet overtuigend zwaarder wegen dan de bevindingen, waaruit zijn onschuld blijkt. Het tenlastegelegde kan als gevolg hiervan niet wettig en overtuigend worden bewezen en het hof spreekt de verdachte daarom vrij.
Het openbaar ministerie heeft twee weken de tijd om cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.